Wanneer is een sporter te licht?

Wanneer is iemand nu te licht? Volgens de officiële criteria is iemand te licht als zijn lichaamsgewicht minder bedraagt dan 85 procent van het te verwachten gewicht. Bij een sporter is dit, door de andere lichaamssamenstelling, minder dan 95%. Voor volwassen sporters zijn er twee belangrijke maatstaven: de BMI en het lichaamsvetpercentage.

BMI
Voor de beoordeling van het lichaamsgewicht wordt bij volwassenen doorgaans gebruikgemaakt van de Body Mass Index (BMI). Die kun je berekenen door het gewicht te delen door de lengte in het kwadraat. Een gezonde BMI ligt normaal gesproken tussen 20 en 25. Als de BMI lager is dan 18,5 is er sprake van ondergewicht. Bij een BMI onder de 17,5 wordt gesproken van ernstig ondergewicht.

Een voorbeeld

Milou is 1,70 meter en weegt 50 kilo. Haar BMI berekenen we als volgt:
BMI = gewicht/(lengte)^2 = 50/(1,70)^2 = 50/2,89 = 17,3
Milou heeft ondergewicht. Voor een BMI van 18,5 moet ze 53,5 kilo wegen. Immers:
Minimale gewichtB(Milou)B = Minimale BMI x (lengte)^2 = 18,5 x (1,70)^2 = 18,5 x 2,89 = 53,5

Jeugdigen
Ook voor jeugdigen is het raadzaam om niet uitsluitend naar de BMI te kijken. Voor hen is de groeicurve een belangrijke maatstaf. Die geeft een beeld van zowel het lengte- als het gewichtsverloop en laat zien of een kind zich ‘normaal’ ontwikkelt. Niet zozeer de situatie op een bepaald moment, maar juist de ontwikkeling is immers van belang voor een kind in de groei. Hoewel de groeicurve nooit een perfect vloeiende lijn is, kunnen grote afwijkingen of schommelingen wijzen op groeiproblemen (groeivertraging) of over- of ondergewicht. Ondergewicht of een vertraagde groei kan wijzen op eetproblemen. Er zijn evenwel ook andere mogelijke oorzaken. Raadpleeg altijd een arts bij grote afwijkingen of schommelingen. De groeicurves zijn op te vragen bij de schoolarts of de GGD.
Voor de BMI gelden voor jeugdigen andere richtlijnen dan voor volwassenen. Onderstaande tabel toont de grenswaarden voor een gezond gewicht. Let wel, ook hiervoor geldt: deze BMI-grenswaarden geven slechts een indicatie en de diagnostische waarde van de BMI als op zichzelf staande ratio is beperkt.

Bron: www.voedingscentrum.nl
In Nederland en Vlaanderen werken expertgroepen samen aan een sportspecifieke lijst die geschikt is om eetstoornissen bij topsporters vast te stellen.

Let op
Hoewel de BMI veel gebruikt wordt als maatstaf voor de bepaling van over- en ondergewicht, is de diagnostische waarde beperkt. De BMI geeft slechts een indicatie, niet meer dan dat! Zeker voor sporters; juist zij wijken af van de norm, ook qua lichaamsbouw. Vooral de omvang van de spiermassa kan nogal eens voor een vertekend beeld zorgen. Zo kan een relatief grote spiermassa resulteren in een hoge BMI en aldus feitelijk ondergewicht verdoezelen. Tegelijk zijn er ook sporttakken waarin een lage BMI meer aanvaard is. Dat kan dus betekenen dat een BMI van 18,5 voor een zeer gespierde sporter misschien veel te laag is, terwijl diezelfde BMI voor een tengere sporter normaal kan zijn.

Lichaamsvetpercentage
Voor een goede beoordeling van over- en ondergewicht is daarom ook informatie over het lichaamsvetpercentage van belang. Heeft iemand een hoge BMI en een laag lichaamsvetpercentage, dan wijst dat op een grote spiermassa. Andersom hoeft een lage BMI bij een sporter met een normaal lichaamsvetpercentage niet meteen tot zorgen te leiden.
Maar wat is dan een gezond lichaamsvetpercentage? Het antwoord op die vraag is niet eenvoudig te geven. De individuele variatie is groot en het streefpercentage is mede afhankelijk van trainingsdoelen, periode in het wedstrijdseizoen enzovoort. Vasthouden aan zogenaamde ‘gezonde gemiddelden’ kan riskant zijn. Informatie over het lichaamsvetpercentage moet altijd binnen de context van persoonlijke en sportomstandigheden worden geïnterpreteerd door een deskundige.