Trainingsaanpak

Taakgericht en individueel
De wil om te winnen kwam al aan de orde als een van de risicofactoren voor het ontstaan van eetstoornissen. Hierop heb je als begeleider invloed. Nu zal je zeggen: “Maar natuurlijk gaat elke sporter voor de winst!” Er blijkt echter een duidelijk onderscheid te bestaan in egogerichte en taakgerichte prestatiemotivatie. Sporters met een hoge egogerichte oriëntatie meten het winnen vooral af aan een vergelijking met anderen. Sporters met een hoge taakgerichte oriëntatie daarentegen definiëren succes eerder als persoonlijke vooruitgang.

Wat blijkt nu: bij sporters met een sterke egogerichte oriëntatie – die zichzelf vooral vergelijken met anderen – komt problematisch eetgedrag vaker voor. Dat is zinvolle kennis. Het begeleidingsteam heeft namelijk invloed op de prestatiemotivatie. Als je als begeleider kiest voor een taakgerichte aanpak en de nadruk legt op persoonlijke ontwikkeling en samenwerking, dan lijkt daarvan een beschermende werking uit te gaan.

Dat betekent bijvoorbeeld ook dat je je ook als trainer niet te veel laat leiden door een onderlinge vergelijking van sporters. Je bent je er dus van bewust dat het optimale gewicht van een sporter heel persoonlijk is en legt jouw sporters geen normen op die zijn gebaseerd op het gewicht, het vetpercentage of het voedingspatroon van een andere (beter presterende) sporter. Evenzo vergelijk je sporters niet teveel met allerlei algemene statistieken en gemiddelden.

Iedereen weegt 60 kilo…

“De eerste keer dat ik bij een sportarts was, moest ik meteen 5 kilo afvallen. Ik moest 60 kilo wegen. (…) Toen vond ik mezelf eigenlijk nog helemaal niet te dik. Ik was eigenlijk wel redelijk tevreden over mezelf. Ik snoepte wel veel. Eerst was ik wel verontwaardigd, ik vond het onzin. Maar het houdt je wel bezig. En uiteindelijk wil je wel 60 kilo wegen. Want hij is wel sportarts en hij heeft dat wel gezegd. En iedereen weegt 60 kilo, dus dan wil je dat ook.”

(Ex-wielrenster)

Rolmodellen en competitie
Vooral jonge sporters kunnen beïnvloed worden door rolmodellen. Ze willen hun gedrag en prestaties evenaren. De invloed van rolmodellen is vaak positief. Maar er is ook een keerzijde. Soms kan een rolmodel ongezonde eetgewoonten en ongezond gedrag bevorderen. De onderlinge invloed van sporters in een trainingsgroep of team is sowieso erg groot! Wees daar alert op en gebruik positieve en gezonde voorbeelden voor je sporters.

Daar ga je dus gewoon in mee

“Als we gingen eten met het team voor een wedstrijd, dan zag je iedereen moeilijk doen. De mentaliteit die heerste was: hoe minder je at, hoe harder je liep. Het kwam er dus op neer: hoe minder je weegt, hoe harder je loopt. Ja, je wordt beïnvloed door elkaar. Als je met elkaar leeft, ook in een huis en je ziet dat iedereen alleen maar sla eet en cola light drinkt, bezig is met gewicht en zo veel mogelijk trainen… Iedereen wil gewoon de beste zijn. (…) En dan ga je daar dus gewoon in mee.”

(Daphne Panhuysen, ex-atlete)

‘Geen grapjes’
Humor kan een krachtig middel zijn voor bijvoorbeeld een goede werksfeer en werkrelatie. Maar humor is niet altijd geslaagd en niet in elke situatie gepast. Zeker als het gaat om het gewicht of de lichaamssamenstelling van sporters, dien je als begeleider je woorden zorgvuldig te kiezen. Natuurlijk maak je geen vernederende opmerkingen, maar ook een volkomen onschuldig grapje kan bij een sporter die daarvoor gevoelig is, een heel eigen leven gaan leiden.

Flubberbillen

“Nog zie ik de handen van een trainer de toetjes bij de turnsters weghalen onder de noemer van ‘die heb jij niet nodig’. Opmerkingen als luie dikke billen, kalf, flubberbillen, dikke buik van vier maanden zwanger, jij zult wel snel van die dikke borsten krijgen, echt Hollands glorie of weet je wel hoeveel geld jullie kosten? Zomaar een greep uit mijn tijd. (…) Veelal beseffen trainers niet hoe gevoelig deze opmerkingen zijn en hoe diep ze binnen komen. (…) De opmerkingen blijven lang hangen, maken onzeker tot jaren, jaren na het turnen.”

(Susanne Beerepoot-Kappetein)