Susanne Beerepoot-Kappetein, 39 jaar ten tijde van het interview, heeft topsport bedreven als topturnster in Nederland. Ze was jarenlang Nederlands beste turnster, met diverse puntenrecords van Nederland in interlands op haar naam. In haar carrière hebben gewicht en voeding heel veel invloed gehad. Een verstoord eetpatroon met boulimia-achtige verschijnselen heeft een stempel gedrukt op haar sportcarrière. Hieronder vindt u haar verhaal:
“Op negenjarige leeftijd, in 1981, was er in het dorp waar ik woonde een bijeenkomst waar allerlei sporten werden uitgevoerd. Ik werd door mijn buurmeisje meegenomen. Ik vond eigenlijk eerst alleen voetbal leuk, maar toen werd ik gescout door een turncoach. Hij zei tegen mij: ”Jij kan dingen die anderen niet kunnen”. Ik vond dit wel interessant en zodoende werd ik getriggerd om de turnwereld in te stappen. Vanaf toen is het eigenlijk allemaal heel snel gegaan. Het begon met selectietrainingen en vanaf mijn 12e tot 18e jaar heb ik op Papendal getraind en woonde ik intern bij een gastgezin. Ik trainde 6 dagen per week, waarvan 5 dagen twee keer per dag”.
“Ik woonde intern bij een trainersechtpaar. Dat ging eigenlijk heel goed, zij hebben er ook nooit zoveel verkeerd in gedaan. Wel naïeve dingen, want alles rondom eten werd net even verkeerd uitgelegd. Zij gingen mij uitleggen hoe ik calorieën moest tellen, wat voor stoffen er in de producten zaten en hoeveel calorieën je mocht hebben. Ik zie het nog voor me: alle turnsters stonden op een rijtje en kregen te horen: ‘je kan beter geen krentenbol eten, dat zijn 110 calorieën, maar je kan beter gewoon een boterham nemen’. Waarop ik heel gevat zei: ‘maar op een krentenbol doe je toch alleen boter en op een boterham beleg? En kom je dus waarschijnlijk hoger uit’. Dat was niet het goede antwoord. Ik leerde hierdoor heel vreemd tegen eten aan te kijken; een krentenbol was dus iets waar je dik van werd. Tijdens stages liepen ze achter je langs tijdens het eten, dan zaten ze je voor je bord aan te kijken en bepaalden zij wat je wel en niet hoefde te eten. Er werden dan ook gewoon dingen bij je bord weggehaald. Dat was heel confronterend en negatief beladen. Mijn gevoel is altijd geweest dat op het moment dat je iets gaat verbieden, iets juist interessanter wordt. Oftewel, wij gingen als groep trucjes bedenken om toch aan allerlei snoepgoed te komen. Kortom, ik had alleen maar geleerd het woord NEE en NIET in voeding. Ik ben mij bewust dat mijn verhaal van een tijd geleden is en dat we tegenwoordig meer weten van voeding, pedagogiek en een juiste trainingswijze. Er gold in mijn tijd een vuistregel voor gewicht: als je 144 cm bent, dan gaat er 110 cm van je lengte af, en dat betekent dat je dan 34 kilogram moest wegen. Over het algemeen is dat best wel een okay leidraad, maar ik had een lichaamssamenstelling met veel spieren en weinig vet, waardoor ik net altijd boven die vuistregel uitkwam. En dat was dus eigenlijk mijn probleem”.
“Toen kwam ik tot de conclusie dat ik boulimia had. Ik dacht eerst altijd: dan moet je je vinger in je keel steken en dan moet je ’s nachts de koelkast plunderen, maar dat waren eigenlijk de enige twee dingen die ik niet deed. Ik was daarentegen wel heel obsessief met eten bezig. Ik kon mij tot drie weken terug nog herinneren wat ik gegeten had. Alles werd zo door die manier van benaderen gelinkt aan voeding. Het was op een gegeven moment nooit meer goed, als je altijd een kilo of 1.5 te zwaar weegt, dan wordt het zo negatief, waardoor het obsessief wordt en je juist hele gekke dingen gaat doen. Dan dacht ik op een gegeven moment: ‘stik erin, het is toch niet goed, en dan ging ik maar drie dagen niet eten en vervolgens propte ik mijzelf helemaal vol’. Ook moesten we iedere dag op de weegschaal staan. Je leert jezelf trucs aan om de weegschaal minder te laten aanwijzen: zo gingen we als turnsters heel dicht bij elkaar staan, elkaars handje vasthouden, zodat je kunt drukken daarop en je gewicht dus omhoog kunt duwen zodat je de weegschaal naar beneden krijgt. Ik dronk en at niks op het moment van wegen. En dan stapte ik van de weegschaal af en dan was je zo dizzy als wat en nam ik snel een snickers en kon ik weer trainen. Ik ben ervan overtuigd dat je als kind niet veel nodig hebt om te horen dat het niet okay is. Je gaat dus proberen af te vallen, alleen maar door minder te eten. Ik heb jarenlang geleefd op een gemiddelde van ’s ochtends een rijstwafel, overdag 3 rijstwafels, ’s avonds moest ik natuurlijk goed eten want dan was ik bij mijn trainer: een halve aardappel, twee eetlepels groente, een stukje vlees en een bakje yoghurt. Dat hield ik dan een aantal dagen vol, maar op een gegeven moment kreeg ik een klap en had ik echt eten nodig en dan at ik zo in 5 minuten een heel pak gevulde koeken en snickers weg. Dat kan ik mij nu echt niet meer voorstellen”.
“Turnen is natuurlijk een esthetische sport: als je net even wat meer billen hebt ziet dat er gewoon niet uit, hoe graag ik ook zou willen dat het niet zo is. Maar het is niet handig als je in je laatste ronde nog dubbel over de kop moet met ‘extra’ gewicht. De trainers/coaches willen ook graag de touwtjes in handen houden en het draait allemaal om: presteren. In de ‘normale’ wereld wordt een verjaardag beschouwd als een feest met lekker eten, taart en snoep etc. Wij moesten toentertijd trakteren op cadeautjes! Oftewel, eten werd door de coaches als slecht beschouwd”.
“Op een gegeven moment vatte ik alles negatief op om mij heen. Ik pakte altijd 1 koekje uit de koektrommel en als ik er dan opeens 2 of 3 pakten, dan deed mijn vader of moeder heel zachtjes de koektrommel dicht, om te helpen, zo van dan is de verleiding weg. Ik interpreteerde dat natuurlijk heel anders: ‘o, gaan jullie je er nou ook al mee bemoeien!’. Ik interpreteerde per definitie alles negatief. Mijn zelfbeeld was ook heel negatief. Alles waar ik geen spier of bot zag, vond ik dik. Mijn ideale zelfbeeld kwam alleen overeen met mijn zelfbeeld op het moment dat ik ziek was. Dan werd ik zo mager dat ik mijzelf prachtig vond. Dan moet je dus echt denken aan ingevallen wangen, billen en botten. Hoe dunner hoe beter, dacht ik toen. Het is mijn redding geweest dat ik panisch was voor overgeven. Anders was ik waarschijnlijk verder afgegleden”.
“De boulimia is bij mij overgegaan, nadat ik twee jaar was gestopt en mijn zus adviseerde om naar een diëtiste te gaan. Die diëtiste heeft voor mij toverwoorden gebruikt: ’je MOET minimaal zoveel eten op een dag’. Ze had opeens voor mij de wereld omgedraaid. Het was altijd je mag niet dat en je mag niet dat, maar zei schreef ineens voor mij op wat ik moest eten. Ik dacht toen wel: ja maar als ik dit allemaal ga eten, dan wordt ik zo 5 kilo zwaarder binnen een week. Ze wenste mij succes. Toen dacht ik: ‘weet je, ik ben toch al hartstikke dik, laat ik het gewoon een maand proberen en dan zul je zien dan kom ik nog eens 10 kilo aan’. Toen kwam ik na een maand terug en was ik 5 kilo afgevallen. Ik wist niet wat mij overkwam: ‘ik had toch hartstikke veel gegeten!’ Nu weet ik inmiddels beter”.
“Tijdens mijn carrière werd er nooit over eetproblemen gesproken. We hadden allemaal nergens last van. Ik denk dat ik ook een van de weinigen ben die het durft uit te spreken. En ik spreek het juist ook uit om te laten zien aan anderen dat ik ook gewoon met dit soort problemen te maken heb gehad. Ik wil het graag bespreekbaar maken; erkenning”.
“Turnen is in mijn ogen een fantastische sport: hoe leuk is het dat je over de kop kan, terwijl je buurvrouw dat niet kan. Ik heb vreselijke heimwee gehad in mijn periode op Papendal en heb het vreselijk zwaar gehad. Mijn moeder zei altijd van: ‘als je belt, dan haal ik je op’. Ik heb altijd heel veel gebeld, maar nooit gevraagd om mij op te halen. De liefde voor de sport was zo groot. Ik wilde dit gewoon: de beste zijn en op een WK staan”.
Hieronder vindt u een link naar een video- en radiofragment waarin Susanne Beerepoot-Kappetein vertelt over haar WK wedstrijd van 1987.