Wat maakt een eetprobleem in de sport anders?
Een eetstoornis is bij sporters moeilijker te herkennen dan bij niet-sporters. Dat komt ten dele doordat sporters bijna per definitie een voedingspatroon hebben dat voor niet-sporters al gauw ongewoon kan lijken. Sporters eten nu eenmaal anders. Hun voeding is primair gericht op het verbeteren van de sportprestaties. Meestal betekent dit dat sporters veel meer letten op wat ze eten en drinken dan niet-sporters. Datzelfde geldt voor de hoeveelheid; ook die wordt afgestemd op de fysieke prestaties. Van sporters wordt het dan ook sneller geaccepteerd als ze bijvoorbeeld snacks en ander lekkers weigeren. Het afwijkende voedingspatroon van topsporters maakt het lastiger om te bepalen wat ‘normaal’ is en wanneer het eetgedrag de grenzen van het normale overschrijdt.
Ook een ogenschijnlijk normaal lichaamsgewicht kan een eetstoornis maskeren. Door een goed ontwikkelde spiermassa kan de weegschaal wel een normale waarde tonen (BMI > 18,5), maar kan er tegelijk toch sprake zijn van ondervoeding en een te laag lichaamsvetpercentage. Denk aan een judoka van honderd kilo zonder grammetje vet. Het is daarom belangrijk om zeker bij sporters niet alleen af te gaan op het lichaamsgewicht, maar ook rekening te houden met de lichaamssamenstelling.
In de praktijk gebeurt het ook dat fysieke symptomen van eetstoornissen onterecht worden aangezien voor ‘normale’ sportverschijnselen. Zo wordt bij vrouwelijke sporters een uitblijvende menstruatie (amenorroe) nogal eens toegeschreven aan de vele trainingsuren en daarom als normaal beschouwd. Vaak is het echter niet de fysieke inspanning, maar ondervoeding die ertoe leidt dat de sporter niet (of minder vaak) ongesteld wordt.
Ook dien je te beseffen dat iemand niet aan alle criteria voor een specifieke eetstoornis hoeft te voldoen om een serieus probleem te hebben waarvoor hulp nodig is. Het kan bijvoorbeeld voorkomen dat een sporter tweemaal achter elkaar niet heeft gemenstrueerd. Daarmee voldoet ze niet aan het criterium voor anorexia dat bepaalt dat de menstruatie gedurende drie opeenvolgende maanden uitblijft, maar haar onregelmatige menstruatie kan wel degelijk wijzen op een probleem. Of misschien heeft een sporter ‘slechts’ één eetbui per week en voldoet hij dus niet aan het officiële criterium voor boulimia (minimaal twee eetbuien per week), maar ook een wekelijkse eetbui kan wijzen op een ernstig probleem. Wees je er verder van bewust dat bij sporters eetbuien en compensatiegedrag zeer onregelmatig kunnen voorkomen. Dat hangt vaak samen met de periode van het jaar (wedstrijdseizoen of niet). Dat kan betekenen dat een sporter op een zeker moment niet voldoet aan de criteria voor een eetstoornis, maar een week later wel. Ook de loopbaanfase van de sporter lijkt een rol te spelen.
Ten slotte is bekend dat ontevredenheid over het uiterlijk bij sporters met een eetstoornis minder vaak een rol speelt. Het obsessieve streven naar een lager gewicht is sterk afhankelijk van prestatiedrang en hangt ook nauw samen met de specifieke sporttak.
Kortom, vaak zijn de lichamelijke, psychische en gedragskenmerken van eetstoornissen bij topsporters minder evident aanwezig dan bij niet-sporters. Dat wil echter zeker niet zeggen dat eetproblemen bij sporters minder ernstig zijn. Er is geen enkele reden om ze te onderschatten of negeren.
Hoe kun je een eetstoornis of eetprobleem bij sporters herkennen?
Dat is niet altijd eenvoudig. Vaak ontstaat een eetprobleem geleidelijk en zijn de signalen subtiel. Het is belangrijk daar oog voor te hebben. Onttrekt de sporter zich regelmatig aan de groep of gedraagt hij zich opvallend tijdens het eten? Dat kunnen signalen zijn van een eetprobleem; signalen waarop begeleiders alert moeten zijn. Twee specifieke voorbeelden van eetproblemen in de sport zijn de zogenoemde anorexia athletica en biggarexia.
Ook als een sporter afvalt is het belangrijk om alert te zijn. Verloopt het afvallen geleidelijk en bewust? Wordt de sporter begeleid? Of liggen er andere oorzaken ten grondslag aan het gewichtsverlies? Afvallen op zichzelf hoeft geen alarmbellen te doen rinkelen, mits het gedoseerd en bewust gebeurt en mits de sporter daarbij de gewenste begeleiding krijgt. Is dat niet het geval, dan is het verstandig om de oorzaak van het gewichtsverlies verder te onderzoeken.
En natuurlijk, de sterkste aanwijzing voor een eetstoornis bij topsporters is het gebruik van ongezonde methoden om het gewicht te reguleren. Daarbij kun je denken aan overmatig trainen, uiterst streng diëten/vasten, braken en het gebruik van laxeermiddelen, vochtafdrijvende middelen (diuretica), klysma’s, vermageringspillen en stimulerende middelen. Heb je een vermoeden dat een sporter dergelijke methoden gebruikt, dan is het zeker tijd voor een volgende stap.